MIJN REIS NAAR DUITSLAND 1944/1945 van Willem Jacob Dijkshoorn
Het was 11 november 1944 geworden,leuk, ik had een afspraak met een klasgenoot.
Hij had mij wat relais beloofd en ik zou naar hem toe gaan om ze op te halen,hij woonde in Hillegersberg.
Relais waren schaars en ik was dolgelukkig, dat ik ze van hem kon krijgen,dus vlug ontbijten en dan weg.
Nee dus.
Nu was het mij al opgevallen, dat er veel “Moffen” op de Schansweg liepen, maar wat ze
er deden, wist ik niet. Bij de voordeur gekomen lag er een briefje op de mat, dat alle
mannen tussen de 18 en 42 jaar naar buiten moesten komen en ingezet zouden worden
voor het verrichten van werkzaamheden voor het Duitse leger. Eten voor een dag en
voldoende kleren en een deken meenemen!
Nu hadden we kort tevoren een brief gekregen van oom Geurt Van Hengel uit Doesburg,
waarin hij vertelde, · dat jonge en oudere mannen uit hun omgeving ingezet waren voor
het graven van loopgraven voor de Duitsers bij de IJssel-linie.
Dit gaf mij de (foute) gedachte, dat ik ook wel zo iets zou moeten
doen en ik zat al te peinzen, waar ik in zo'n geval zou kunnen onder- duiken, zowel
binnen als buiten het IJssel-gebied (dus Veluwe, Drenthe, Overijsel), want terug naar overschie zag ik niet zitten.
De honger-ellende voelde je gewoon aankomen.
Wat me werkelijk boven mijn hoofd hing, daar had ik geen flauw idee van.
Ik moest me melden bij houthandel van Stelk op de Abraham van Stolk weg.
Gewapend met een verklaring van de Ortskommandant, dat ik wegens maagklachten
niet naar Duitsland hoefde, toog ik er heen.
Ook had ik nog een Ausweis, dat ik studeerde.
Niks terug naar huis, blijven! en met mij honderden anderen. Gelukkig had ik een rugzak
bij me met alles erin, dus het was voor mij geen grote armoe.
Maar ik heb er wel lieden gezien, die dachten gelijk weer weg te kunnen gaan en d ie
letterlijk niets meer bij zich hadden dan de kleren die ze droegen aan hun lijf.
Op het eind van de middag was het wandelen geblazen en vertrokken we in een lange
colonne naar Delft, begeleid door knulletjes, die zelf nauwelijks zo groot waren als de
geweren, die ze droegen.
Maar ze waren oppermachtig en dat wisten ze.
Toen ik de Schansweg passeerde heb ik nog naar mijn vader gezwaaid , die mij uit
kwam wuiven.
In Delft aangekomen werden we ondergebracht in een gebouw van de Technische
Hogeschool, waar we de nacht doorbrachten op de vloer, waarop men stro had uitgestrooid.
Hier kreeg ik te maken met een dilemma.
Mijn buurtgenoten hadden daar een onbewaakte achterdeur gevonden en kwamen mij
vragen of ik mee ging terug naar huis.
Zij wilden in het nachtelijk duister terug lopen naar Overschie.
Nu was de situatie thuis zo, d at het steeds moeilijker werd om aan eten te komen en ik
wist, dat ik de ·grootste op-eter was. Mijn ouders waren te oud om een tocht te maken
naar het boerenland , mijn vader was 64 en had eigenlijk geen maatschappelijke relaties
meer, d ie hem konden helpen, Geertrui was te jong en ik kon me ook niet buiten de stad
vertonen zonder het risico opgepakt en naar Duitsland gestuurd te warden.
Ik was dus in wezen blij van huis weg te zijn en had geen enkele behoefte daar wie weet
hoelang ondergedoken te zitten en mijn ouders tot last te blijven.
Dus ben ik niet mee teruggegaan, wat, maakte dat mijn buurtgenoten (o.a. Hans
Kuijpers) met gemengde gevoelens teruggingen.
Zij waren eigenlijk bang het verwijt te krijgen mij in de steek gelaten te hebben.
After all was mijn beslissing de goede, want mijn vader heeft toch nog met
hongeroedeem gelegen, zelfs toen hij mij niet meer tot last had.
Daarbij moet je bedenken, dat ze het aan Mama te danken hebben, dat ze het überhaupt
overleefd hebben.
De volgende morgen zonder ontbijt weer in de benen en lopen naar het station.
Daar stond een goederentrein gereed waar we in moesten .
De eerste stopplaats was Haarlem, waar we allereerst de nog achter- gebleven
paardenmest en stro uit de wagen werkten gelukkig kregen we toen schoon stro en een brood.
De volgende maaltijd zou dagen op zich laten wachten.
Na een uurtje of zo vertrokken we in de richting Amsterdam / / Amersfoort. Tussentijds
maakten we nog een stop ergens in "nowhere" , zodat er "feindliche Flugzeuge" in de lucht zaten.
Gelukkig lieten ze ons met rust, want anders waren er veel slacht- offers gevallen, omdat
wij in de trein moesten blijven.
Na enige tijd gingen wij door en toen ontdekten we dat Duitsland onze bestemming zou worden.
Ik heb toen nog een briefje geschreven aan mijn ouders en dat uit de trein gegooid.
Gelukkig heeft iemand het gevonden en op de post gegooid , zodat ze thuis wisten waar ik zat.
Van enig comfort was natuurlijk geen sprake.
Het enige comfort wat we hadden, hebben we zelf gemaakt: Een gaatje in de kop-wand
van de wagen om een plasje te kunnen doen zonder je eigen nest te bevuilen.
De rest moest je maar ophouden.
We gingen bij Oldenzaal de grens over en kwamen de volgende dag aan
in Essen, waar ik toiletteerde tussen de wagens op een rangeerterrein. Hierna ging de
reis door, meestal 's nachts rijdend i.v.m. luchtaanvallen tot we op een avond laat in
Würzburg aankwamen, waar we eindelijk weer eens eten kregen.
Daarna ging de reis weer verder naar ?
De volgende bestemming was München-Hauptbahnhof, waar we enige paniek veroorzaakten.
Plan was dat onze trein daar zou overnachten, maar dat was tegen de lokale spelregels.
Het station moest 's nachts n.l. leeg blijven i.v.m. geallieerde bombardementen, dan
behoefden ze alleen het puin van de stations- overkapping maar te ruimen en ging er
geen rollend materieel verloren. Buiten op de opstelterreinen was de schade aan rollend
materieel veel geringer, bij een bombardement, dan in een station.
Dus werden wij ook naar een opstelterrein gedirigeerd buiten het hoofdstation.
Dat werd München- Laim, waar we op een zijspoor werden gezet. De volgende ochtend was het prijs!
Opm. : Grappig is, dat ik voor de oorlog wei eens gedacht heb:· "München, daar zou ik
wel eens heen willen, maar dat is zo ver weg, daar zal ik wel nooit komen"
We dachten toen anders over afstand en dan nu de meeste mensen kwamen nooit in het buitenland!
Omstreeks een uur of tien gingen de sirenes ·en acuut werden alle mensen in ons transport volslagen wild:
Maar gelukkig gingen de deuren open en mochten wij eruit.
We werden overgebracht naar schuilloopgraven vrijwel naast de trein.
Ze waren ca. 2 m diep en 2 m breed en van boven open.
De Moffen, die ons begeleidden kropen in de enige overdekte schuilloopgraf, die er was.
En toen kwamen er enige formaties viermotorige vliegtuigen over, die de boel kwamen bombarderen.
Een rare gewaarwording is het, die bommen uit de vliegtuigen te zien vallen, naar
beneden te zien suizen, wetend dat ze ook bij jou terecht kunnen komen. .
Een levensgroot gokspel met o.a. jouw leven als inzet en begeleid door de sinistere muziek van het luchtdoelgeschut.
Het station, waar we 's avonds waren aangekomen, ging volledig in de puin (dat heb ik
een week later gezien en gehoord).
Ook in onze directe omgeving stond er na afloop van alles in brand. Het leek net of ze ons stukje grond hadden gespaard.
In onze loopgraven was de spanning bijna dodelijk. Er werd gevloekt, gehuild en gebeden.
Eén man kreeg een hartaanval en een ander, die op klompen was, vond na afloop een granaatscherf in zijn klomp.
Het gekke was, dat ik maar een gedachte had: Dit is zo'n belevenis, dat wil ik later kunnen navertellen.
Toen het weer rustig was, werd en we dwars over het opstelterrein afgevoerd naar een andere trein,
om onze reis te vervolgen.
Bij die oversteek zag ik voor het eerst mensen uit een concentratie- kamp, gehuld in
gestreepte flodder-pakken, die· aan het werk waren
om het een en ander (van vorige bombardementen?) te herstellen. Onze nieuwe trein
ging rechtstreeks richting Dachau, waar behalve het concentratiekamp ook een zgn.
”Durchgangslager” bleek te zijn. Hier werden we geregistreerd en heb ik een week
doorgebracht in afwachting van de dingen, die komen zouden.
Houten barakken, omgeven door een dubbele omheining van hoog gaas, hoge
wachttorens, modderig terrein, slappe soep als voeding, immers wie niet werkt behoeft ook niet te eten.
Duidelijk waren we wel gevangenen, maar geen gestraften.
Na een week werd o.a. mijn naam afgeroepen en gingen we in kleine groepjes naar
München naar het Arbeitsamt, waar ·een vertegenwoordiger van mijn nieuwe werkgever ons afhaalde.
Deze nieuwe werkgever was "Junkers Motorenwerke" in München-Allach, zo'n 12 km
noordelijk van München (richting Dachau).
lk werd gebracht naar een Lager , waar ik verder zou wonen, zodat ik mijn bagage kwijt
kon en daarna naar de fabriek, waar ik bij de bedrijfselektriciens zou worden ingezet in de fabriek
De eerste indruk was een vriendelijk niet te groot bedrijf met uit- sluitend laagbouw en geen grote, hoge hallen.
Dat zou ook later niet echt tegen vallen.
Het Lager
Ik had het geluk ingekwartierd te worden in een brandnieuw barakken- kamp, enigszins
buiten het dorp gelegen, op een braakliggend stuk terrein.
Het bestond ui t een aantal houten barakken, zoals ik kende van de Arbeidsdienst.
Bij onze barak was een stenen gebouwtje voor de portier.
Naast ons was een kamer met 14 Belgen de rest was of gevuld met Italianen of, leeg.
Alles was nog wel ongediertevrij, wat toen een ongekende luxe was en ook niet lang zou
duren. Verder was er een latrinegebouw en een wasbarak.
De omheining was nog niet klaar, maar ·wel was er al een schuilbunkertje tegen luchtaanvallen.
In elke kamer sliepen 14 mensen, twee hoog boven. elkaar en in het midden een tafel
met twee banken en een potkachel. Hout en kolen waren de zorg van de portier.
Helaas werden ook bij ons na enkele maanden hoofdluis en wandluizen geconstateerd.
Bij de fabriek was nog een kleiner lager, maar dat ging men afbreken.
Leefwijze
We waren ingedeeld in twee ploegen, zodat de ene helft werkte, terwijl de andere helft sliep.
Dat was wel prettig, dan kon een vaste maat jouw deken gebruiken, terwijl jij werkte.
's Morgens kwam de portier ons wekken: "Guten Morgen, dreiviertel sechs ,
(kwart voor zes). aufstehen, sind noch Kranken da?"
Na een tocht naar de wasbarak , je kleren aan, een ontbijt samenstellen van de spullen,
die je daarvoor gekregen had en op ,naar de fabriek, waar de nachtploeg op je zat te
wachten, om even de stand van het werk te bespreken.
Die waren 's avonds opgekomen, Hadden in de kantine een warme Maal- tijd gehad en
brood voor de volgende dag met (stink-)kaas als beleg. Halverwege de nacht was het
voor hen een uur rust om wat brood te eten en dan weer verder met het werk. .
's Zondags werden de ploegen gewisseld en was het een rustdag.
Bi j het brood voor de zondag was er altijd een klein wit broodje, van een kwaliteit,
die je nu nog cake zou noemen.
Het ging allemaal best, maar werd moeilijker toen het winter werd. Sneeuw (zo'n 20 cm)
werd niet geruimd , de wasbarak was bevroren en het vroor zo'n 22 graden.
Moest je 's nachts naar de wc, dan was dat een nachtmerrie. Alles donker vanwege de
vliegtuigen en alles spekglad.
Vind je het gek, dat we ons plasje net haast de barak deden, ondanks de wetenschap, dat
het 's zomers zou gaan stinken ?
En 's winters zagen we natuurlijk nauwelijks daglicht. Het woon-/werkverkeer speelde
zich af in het donker.
Anekdote
In onze ploeg zaten twee mannen uit Gouda (van een drukkerij) De een heette Cabout en
de ander Kroner.
Zij werkten al geruime tijd bij Junckers Motoren Werken, zodat de portier hen beiden wat beter kende.
Op een ochtend waren beid en ziek en op d e vraag van de portier: “Sind noch Kranken da?"
Naar waarheid kreeg hij te horen: "Ja , Kroner und Caboet''. Cabout konden de moffen
niet uitspreken) Zijn reactie: "Was, Kroner kaputt?
Wij: "Nein Kroner und Caboet sind krank! Zijn opluchting was duidelijk te horen.
Tijdverdrijf
Van verveling hadden wij weinig last: We werkten of we sliepen en anders deden we wat
boodschappen: o.a. Blutwurst was bon-vrij.
En verder was er in München een zwarte markt, maar onze lonen waren nog
vooroorlogs. Daar konden wij dus niets kopen.
Zelf ging ik 's zondags vaak de boer op, om eten bij elkaar te scharrelen.
Dat kon toen wel met weinig risico: Duitsland was al bezig kapot te gaan en het toezicht
stelde weinig meer voor.
Met de trein naar Dachau en dan verder wandelen richting Pfaffenhofen (Later ook wel
per trein naar Pfaffenhofen)
Dat was echt een boerengebied , waar je op lunchtijd vaak een kliekjes-maaltijd kon
versieren. Zij hadden genoeg en er bleef altijd wel wat over.
Anekdote
Op een dag kwam ik omstreeks lunchtijd bij een flinke boerderij en ik vroeg de boerin of
ze iets voor mij te eten had. "Ja, kom maar binnen er is nog wel wat over".
Nou, gezellig in mijn beste Duits zitten kletsen, maar de boerin had zo haar vraagtekens
en vroeg of ik wel een Hollander en geen Noord-Duitser was.
Alles zo goed mogelijk verklaard en uitgelegd.
En toen ging er een deur open en kwam er een Franse soldaat binnen. De boerin: "Das ist
unsere französische Kriegsgefangene".
Ik: "Bonjour monsieur , mon nom est Wim Dijkshoorn, je suis un hollandais et
malheureusement je ne sais pas assez de mots en français a pour rendre une conversation.
Je had de ogen van de boerin moeten zien en ik had er een Mark
voor gegeven om te weten wat ze van mij dacht.
Anekdote
Bij een van mijn tochten liep ik twee herders met hun kudde in de armen.
Zij hadden geen honger en deelden hun brood met mij
Nog nooit heeft een snee bruin brood met spek me zo heerlijk gesmaakt.
Toch waren deze tochten niet risicoloos, al was de controle niet sterk Met mijn
Fremdenpass mocht ik wel naar München(12km), maar niet naar Dachau(8km)
En op een keer kwam ik op de terugtocht weer bij het station Pfaffenhofen en zie ik van
grote afstand , dat lieden aangehouden werd en die waren hun spullen kwijt met
mogelijk een kort verblijf in het concentratiekamp Obermenzing,
(wel een kamp van de lichtere soort)
Hoe ik het versierd heb weet ik niet meer, maar ik ben zonder problemen in de trein en
naar huis gekomen.