Theo Geijssen
Het verhaal van Theo Geijssen.
Door Willem Geijssen
Lange tijd werd er nauwelijks over gesproken en werden de dwangarbeiders niet als zodanig erkend. De laatste jaren is er echter meer aandacht voor gekomen.
Toen Theo Geijssen (1923-2013) 80 jaar werd, heb ik hem geïnterviewd, in april 2003. Hij had tussen 1942 en 1945 in verschillende kampen gezeten. Bladerend door een album met foto’s uit die tijd kwam het verhaal weer boven.
Afbeelding: Theo op 20-jarige leeftijd
Hoe is het allemaal begonnen?
Ik werkte bij instrumentenfabriek Sonsbeek op de Biltstraat, waar medische instrumenten werden gemaakt. Ik kreeg te horen dat ik me de volgende dag moest melden en vandaar dat ik in de zomer van 1942 naar Duitsland vertrok. Je bent met jongens van 18, 19 jaar bij elkaar. Je moet je voorstellen, je gaat op maandag naar je werk en dan krijg je te horen dat er mensen naar Duitsland moeten, om daar te werken. Dat je je de volgende dag moet melden, op het Maliebaanstation, waar nu het Spoorwegmuseum is. En dan ga je met de trein weg, in goederenwagons. Dat was natuurlijk een rare sfeer. Je gaat op reis voor het eerst van je leven, naar dat onbekende Duitsland en je weet niet wanneer je weer terugkomt.
Ik kende er niemand, behalve dan die vijf mensen van mijn werk. Eerst kwamen we terecht in Kamp Amersfoort, waar werd genoteerd dat je daar was en dan gingen we verder naar Bentheim waar we dan opnieuw werden verdeeld. We kregen helemaal niks te eten, alleen in Amersfoort hadden we wat gekregen. Tot aan Berlijn kregen we verder helemaal niks, zaten we naast elkaar in die wagons, je kon niet naar buiten kijken niks. We zaten met een stuk of tien man in een wagon. Dat is een hele klus hoor. Je weet niet waar je terecht komt. Nee, lol hadden we niet. Van Bentheim gingen we naar Berlijn, naar Oranienburg. En vandaar werd je weer verdeeld en kwamen wij uiteindelijk in Brandenburg a/d Havel terecht.
Hoe waren de omstandigheden waaronder jullie moesten wonen?
We woonden eerst in de stad Brandenburg. Gewoon in een huis, bij een oud vrouwtje, en de rest van het gezin, haar kinderen en kleinkinderen. Die waren natuurlijk heel Duitsgezind, maar erg aardig voor ons.
Afbeelding: Het gezin in Brandenburg viert de eerste verjaardag van de jongste telg Jürgen.
We werkten op het vliegveld. Later woonden we in barakken daar vlakbij. We maakten geen onderdelen, hele vliegtuigen maakten we. Ik zat in de bedrading, met een Duitser samen. Iedereen had zijn eigen taken. Het was niet zo’n groot vliegveld. Als we luchtalarm hadden dan gingen we naar onze barakken bij de fabrieken op het vliegveld. Dan bleven we buiten zitten, of we gingen zwemmen, want dan was je betrekkelijk veilig. Hele grote meren heb je daar, bij de Elbe. Daar hadden ze vlotten als obstakels ingebouwd, zodat er geen watervliegtuigen van de vijand konden landen. Ook bij lekker weer zwommen we van vlot naar vlot, want het was zo breed daar dat je niet in een keer over kon zwemmen, dat kostte je wel een uur. Maar we konden de vliegtuigen die op weg waren om Berlijn te bombarderen zien overvliegen. En we zijn een paar keer zelf gebombardeerd.
Afbeelding: In het Brandenburger Hallebad, juli 1943 . Theo bovenste rij, derde van rechts.
We mochten wel twee weken op verlof, na een jaar. En je kwam wel terug, want anders mocht het volgende groepje niet weg. Toen ik terugkwam kon ik niet meer op kamers bij die mensen wonen en moesten we naar de barakken in het Lager bij het vliegveld. Een paar dagen later ontdekte ik pas dat het huis in Brandenburg helemaal in elkaar lag. De helft was weg, precies dat deel waar wij sliepen en de slaapkamer van die grootmoeder was ook weg.
In Brandenburg maakten ze onderdelen voor de vliegtuigen en in Neuendorf werden ze dan afgebouwd en getest. Dat was het laatste stadium voor dat ze de lucht in gingen, die bommenwerpers, de Henkels. Ze waren wel 28 meter lang en ze hadden twee hele lange vleugels, waar we gewoon overheen liepen. Daar heb ik geen foto’s van. Nee, die mocht je natuurlijk niet fotograferen.
Het was wel een bont gezelschap. Het waren toch niet allemaal Nederlanders in dat kamp?
Nee, er zat ook bijvoorbeeld een Fransman bij ons en die had contacten met de ondergrondse. Die ving allerlei berichten via zijn radio op. Die gaf hij dan door aan ons, zodat we een beetje op de hoogte bleven. Er zaten ook Duitsers en Russen. En er waren ook Russinnen. Die zaten vlak achter onze barakken. Dat waren ook dwangarbeiders, uit de Oekraïne, de Russische Riviera. Die moesten in groepen langs dat prikkeldraad naar hun werk en zongen allemaal Russische liedjes. Die werkten allemaal bij ons.
Afbeelding: Het Russische Lager 15B in Brandenburg a/d Havel, augustus 1943.
Er zat ook nog een hele groep Fransen, dat waren krijgsgevangenen. Die moesten zich elke dag melden, ’s ochtends en ’s avonds. En op een dag was een van hun er niet, die was in de stad bij een meisje terecht gekomen, die was hem gesmeerd, toen ze water moesten halen. Dat was een vriend van die ene Fransman die bij ons zat. En die heeft toen gevraagd of ik hem wilde vervangen, bij het appel. Ik denk niet dat ik het nu nog zou doen, maar toen heb ik het wel gedaan, en dat was heel link. Ik moest dus kleding van hun aandoen en ik hoefde alleen maar ‘present!’ te roepen. Dat is gelukkig goed gegaan. Ik ben weer uit dat kamp gekomen door een gat dat ze in het prikkeldraad hadden gemaakt. Die vriend was ook door zo’n zelfde gat gekropen en naar het dorp gegaan en met dat meisje uit geweest. Ik heb wel in mijn rats gezeten hoor, maar ik heb toen wel eten gekregen als beloning.
Jullie mochten overdag wel weg van dat kamp dus, naar de stad?
We sliepen eigenlijk heel weinig. We hadden veel nachtdiensten. We gingen we om zes uur ’s avonds naar de kantine om te eten en om zeven uur moesten we dan werken tot ’s morgens vroeg en dan gingen we in de barakken slapen tot een uur of tien en dan gingen we daarna de stad in.
We mochten wel weg, wij waren betrekkelijk vrij en waren geen gevangenen, maar arbeiders. Met de bus gingen we dan naar Brandenburg, naar de bioscoop, of naar het park met het Hindenburgmonument. Je kon ook verder met de trein naar Berlijn. Dat hebben we wel gedaan, hoewel dat eigenlijk niet mocht. Maar daar werd niet streng op gecontroleerd. Eigenlijk kon je wel de hele dag doen en laten wat je wou. En dan moesten we om zes of zeven uur weer aanwezig zijn.
Kijk hier is een foto van de kermis in Treptow in Berlijn. En hier staan we bij de Brandenburger Tor en hier bij de Reichstag.
Afbeelding: De barakken in Lager 2A van de Nederlanders in Brandenburg a/d Havel, oktober 1943.
Zo te zien was er wel een vrolijk sfeertje, met die muziek.
Ja, het was soms ook heel vrolijk. Een aantal jongens had een accordeon en die konden leuk spelen. Frans Smit speelde accordeon en Philip Klesser* trouwens ook. .
Ik kwam daar ook mijn neven tegen, Henk en Jan Druppers, die bij Inventum werkten. Dat waren zonen van tante Marie Deurhof, de oudste zuster van mijn moeder, die in de Lauwerecht woonde, bij de Knuppelbrug.
Afbeelding: Vrolijke boel in Lager 2A
Philip Klesser had zelfs een koffergrammofoon en een fototoestel. Die had hij op laten sturen vanuit Nederland. Ja, wij waren wel afhankelijk van hem, want hij maakte de foto’s. Hij stuurde ze naar Nederland op in pakketjes en liet ze daar ontwikkelen en dan kwamen ze weer terug. Hij had op ’t laatst zelfs een fiets. Kijk deze foto is van Maagdenburg, daar hingen van die ballonnen in de lucht, tegen vijandelijke vliegtuigen. Die konden er dan niet langs.
Je had daar hele grote meren. In de winter schaatsten we daar ook. We hadden onze schaatsen ook op laten sturen. We hadden zelfs een kerstboom ergens vandaan gehaald.
Afbeelding: Kerstmis, 25 december 1943. Brandenburg a/d Havel, Lager 2A. Philip tweede van rechts, Theo rechts achter hem bij de deur.
Maar je gaat me toch niet vertellen dat het altijd alleen maar leuk was?
Als je dat allemaal zo ziet dan lijkt het daar een leuke boel. Nee, natuurlijk niet. Kijk hier moesten we slapen en we sliepen ook wel op het gebouw, want er zaten bij ons ook wandluizen en vlooien. En dan had je daar op het dak geen last van. Die wandluizen zaten alleen in hout en in kleding, buiten zaten ze dus niet. We hadden ook houten bedden. En daar gingen die beesten ook in zitten, noem dat maar leuk.
Hier zitten ze op de wc. Met een man of vijf op een rij naast elkaar. Gewoon een gat waar je je behoefte in moest doen, met schotjes ertussen. Vijf aan de ene kant en vijf aan de andere kant, zat je bijna met je rug tegen elkaar. In de fabriek zelf werd wel gecontroleerd of je niet te lang op de wc bleef zitten, om te roken. Daar kwamen we ook bij elkaar om dingen te bespreken.
Die Fransman waar ik het al eerder over had, die had heel veel contact via de radio en die wist dus een hele hoop van de oorlog af. Hoe de geallieerden oprukten, hoe de Duitsers tot staan werden gebracht. Ook van de mislukte aanslag op Hitler door Von Stauffenberg hoorden we op de wc’s. En als je daar dan te lang bleef zitten kreeg je een waarschuwing. Ik rookte niet, maar heb wel twee keer een schriftelijke waarschuwing gekregen. Dan kreeg je een briefje dat ze het niet meer wilden hebben. Anders werd je opgesloten,‘eingesperrt.’ Of je kreeg straf of een geldboete.
Maar er waren natuurlijk ook leuke dingen. Jan de Graaf kon een stuk spek ruilen voor een interessant boekje. Europa in 23 Sprachen. En dat heb ik later weer van hem gekregen. Dat was een soort van beeldwoordenboekje voor de Duitse soldaten, zodat ze zich voor de bewoners in de verschillende landen verstaanbaar zouden kunnen maken.
Een keer wou Jan de Graaf er samen met mij vandoor gaan, maar ik weigerde, want ik vond het in het Lager wel veilig. Maar hij vertrok toch, maar keerde een dag later terug, blij dat hij het had overleefd, want hij had tussen de bommen door moeten lopen.
Afbeelding: Het boekje Europa in 23 Sprachen, met daarnaast een van de pagina’s.
Je bent ook nog in Tsjechoslowakije geweest?
Je werd maar gestuurd naar waar ze je nodig hadden. In Tsjechoslowakije was ik ook, in 1943 zal dat geweest zijn. Er werd een groep uitgekozen en die ging naar Regensburg om te werken in de Messerschmidtfabrieken, die een eindje verderop lagen. Maar toen we in Regensburg aankwamen bleken die fabrieken gebombardeerd te zijn en konden we dus niet daar gaan werken. Want die fabrieken lagen plat. Toen zijn we dus weer opnieuw verdeeld en naar Graslitz gegaan. Een plaatsje helemaal in de bergen. Daar was een dorpje met een machinefabriek en dan moesten we daar gaan werken. En dan sliepen we ook weer in een Lager. We zijn daar ongeveer een half jaar geweest, langer niet. Philip Klesser was er niet bij, die bleef in Brandenburg, vandaar dat er geen foto’s van zijn.
In Tsjechoslowakije hadden we helemaal geen vrijheid. Daar hebben we ook niet zoveel gezien. Je moest helemaal de berg op, daar sliep je. Dan moest je weer naar beneden, dan was je bekaf ’s avonds. Daar stond ik de hele dag achter een draaibank. Ik had dagdienst, je had ook nachtdiensten, dus er werd continu gewerkt. Die stonden ook achter dezelfde machine als waar ik dan stond. Kreeg ik nog commentaar, dat die van de nachtdienst 20 stuks van iets maakten en ik maar 10. Ik moest dus harder gaan werken en toen ik zei dat ik niet harder kon, toen moest die machine maar sneller gezet worden. Dus liet ik die machine harder lopen en toen liep die in de prak, haha! Het was niet expres, nee natuurlijk niet. Als je niet deed wat ze zeiden dreigden ze dat je naar een concentratiekamp moest, dat daar vlakbij lag, Theresienstadt, een heel zwaar kamp. Daar had je natuurlijk helemaal geen zin in!
Werd er ook wel gevlucht, of sabotage gepleegd?
Vooral in het begin gebeurde dat wel. Er zijn wel jongens direct gevlucht. Mensen denken als ze de foto’s zien dat we het best goed hadden, want voornamelijk de leuke momenten werden natuurlijk gefotografeerd.
Afbeelding: Theo met fiets. Brandenburg a/d Havel, februari 1944, Lager 2A.
Maar vooral in het begin hadden we het helemaal niet naar onze zin. Natuurlijk wilden we helemaal niet werken voor de Duitsers, maar saboteren, nee, dat durfden we niet. Er was er wel een die heeft zijn eigen vingers afgehakt, door er een groot mes in te zetten. Wat er verder met hem is gebeurd weet ik niet. Dat gebeurde niet zo vaak, maar het gebeurde dus wel. Dat soort dingen hoorde je ook op de wc. Als ze je pakten dan ging je naar het concentratiekamp, daar dreigden ze altijd mee. Saboteren was er in ieder geval niet bij. Ze maakten ons bang genoeg. Er waren er ook eens twee ontsnapt en die zagen we pas na een paar maanden terug, helemaal kaal en uitgemergeld. Daar werd verder niet over gesproken, maar die Duitsers waren erg fanatiek. In het begin moesten we ook allemaal ‘Heil Hitler’ zeggen. Maar wij zeiden toen dat we daar geen zin in hadden, met de hele groep zeiden we dat. Er was ook een Duitser daar kon ik het goed mee vinden, die zong allemaal anti-Duitse liedjes. Liedjes die wij ook kenden.
Maar aan het eind van de oorlog zijn jullie gevlucht?
Toen hebben we helemaal gelopen van Brandenburg a/d Havel naar Maagdeburg met een huifkar. Dat was een end hoor. Onderweg vroegen we dan aan de burgemeester van de verschillende dorpen waar we door kwamen om voedselbonnen, of om eten. Het was een lange weg. We sliepen op een keer in een bos en toen kwamen er ’s ochtends ineens een heleboel Duitsers, met geweren. Die hebben ons uitgehoord en uiteindelijk laten gaan. Gelukkig, want ze hadden ons natuurlijk ook kunnen neerschieten, bedenk je dan later.
We gingen wel eens van de weg af en gingen we tussendoor. Veel bommen vielen er onderweg, het was soms echt wel link. We vertrokken precies op de dag dat Hitler jarig was, op 20 april. De Russen zaten toen ook al in Berlijn.
En dat plan van die huifkar, was dat van tevoren gemaakt dan?
Nee, die huifkar was van een stel anderen, die hadden ergens die kar weggehaald. En daar zijn we dus mee weggegaan. We hebben geen foto’s van die huifkar, want Philip Klesser, die als enige een fototoestel had, ging de andere kant op, met Maria, met wie hij later getrouwd is, een van die Russinnen, die in die barakken achter ons zaten. Toen die barakken gebombardeerd werden, door de Amerikanen, toen kwamen ze bij ons in de barak.
Afbeelding: Russinnen in het Russische Lager. Brandenburg a/d Havel. Oktober 1943,
Lager 15B. In het midden Maria, de latere vrouw van Philip Klesser.
Philip heeft toen een fiets gestolen en toen is hij samen met een andere jongen, met z’n vieren, met Maria en een andere Russin achterop, naar de Oostzee gegaan. En wij met die kar de andere kant op. Daar heb ik geen foto’s van, jammer. Philip had alles, ja. Die koffergrammofoon, die heb ik voor hem mee terug genomen naar Nederland. En er zaten nog een stuk of acht negen platen in die konden in de deksel. Dat mocht niet van de Duitsers, maar ja d’r mocht zoveel niet en stiekem hebben ze die muziek ook wel leuk gevonden denk ik. We moesten een week wachten voor we over de Elbe mochten.
Elke dag gingen we naar de rivier om te kijken of we erover konden. We mochten er eerst niet over en dat was wel vervelend, want de Russen kwamen van de andere kant en die zouden ons dan zo insluiten. Waar wij zaten waren allemaal gewonde Duitsers en daar hadden wij eigenlijk wel mazzel aan. Want er werd niet gebombardeerd of geschoten. Toen het vrij werd gegeven en wij over mochten, werden al die Duitsers gefouilleerd en werd al hun rotzooi in de Elbe geflikkerd. Horloges en alles. De hele mikmak, hup in de Elbe. En wij mochten dus wel gewoon door en zo heb ik die grammofoon van Philip mee kunnen nemen, op mijn schoot over de zwaar beschadigde brug over de Elbe naar de Amerikaanse kant, met een stuk of tien Amerikaanse platen, van Glenn Miller en anderen. Die gingen we draaien en die lui vonden dat prachtig. En die dachten natuurlijk: hoe komt hij daar nou aan? Maar we werden daardoor wel heel goed ontvangen.
Eenmaal in Maagdenburg werden we weer opgevangen door de Amerikanen en met auto’s vervoerd naar een of ander dorp, hoe het heette weet ik niet meer. Dat ging heel georganiseerd, met tien auto’s tegelijk. In hele optochten. In dat plaatsje hebben we geslapen. En toen gingen we naar Nederland, met de trein. Maar dat was ook wat, want die treinen waren steeds defect, of de rails waren kapotgebombardeerd. Het duurde dagen voor we eigenlijk terug waren. De trein bleef steeds maar stilstaan en dan moest je maar afwachten wanneer die weer verder ging. Zo zijn we via Aken naar Maastricht gegaan.
Wij werden bij terugkomst in Nederland wel goed opgevangen. Als je luizen had werd je ontluisd. Maar alle spullen werden afgepakt, ook je geld. Maar niet dat van mij. Ik had ongeveer vijfhonderd mark op mijn lijf verstopt, ik weet niet meer waar, maar dat hebben ze niet gevonden. Ik had dat gevonden in de lagers van de Fransozen, die krijgsgevangenen.
Die waren weggehaald, omdat de Duitsers bang waren dat ze anders mee zouden vechten, die konden immers met wapens omgaan. Die Fransen waren dus weg. Wij wisten dat ze veel spullen hadden. Pakketjes, die waren opgestuurd door de regering Pétain. Etenswaren, van alles hadden ze. Chocola, noem maar op. Die barakken lagen vlak tegen de onze aan met prikkeldraad er omheen. Toen ben ik met nog twee anderen daar in die kamers van die Fransen gaan schumen. Die hadden niks mee kunnen nemen, Daar hebben wij dus van geprofiteerd. Ik vond in een envelop 1500 mark en dat hebben we met z’n drieën samsam gedaan. Een mark was zo’n 80 cent waard, dus reken maar uit.
Dat heb ik later aan mijn vader en moeder gegeven, die konden dat wel goed gebruiken, natuurlijk, want die hadden geen cent meer. Dat was een hoop geld hoor, 500 mark. Het laatste jaar hadden ze ook niks meer naar mij op kunnen sturen. In het begin ging dat wel goed, maar later niet meer.
Toen wij in Maastricht aankwamen, toen konden we niet direct door naar Utrecht, want daar waren ze nog niet bevrijd. We hebben wel twee weken in Hoensbroek gezeten. Eerst kwamen we in een klooster, sliepen we allemaal naast elkaar. Tijdens een wandeling werden we door een vrouw die voor de deur stond voor een kop koffie uitgenodigd. En toen hebben we daar geslapen. Want we hadden verteld hoe we in dat klooster moesten slapen. En bij die mensen kregen we een echt bed.
En daar is mijn vriend Wim Zijderveld, met wie ik toen was, overleden. Bij die mensen. Hij is ziek geworden, hij kreeg diarree. Er waren natuurlijk geen medicijnen, geen stopmiddelen, dat was er allemaal niet. Maar het was geen gewone griep, maar dysenterie. Ik heb hem geholpen. Hij kon zich niet scheren, hij kon helemaal niks. Ik mocht naar huis, toen hij nog op bed lag. Hij is dus bij die mensen gebleven en ik mocht naar huis, want in de tussentijd was Utrecht bevrijd. Ik was er dus niet bij toen hij doodging. Dat hoorde ik toen ik in Utrecht was. Ja, dat was wat. Ik ben eerst naar die ouders gegaan en naar zijn meisje, om te zeggen dat hij ernstig ziek was. Die zijn er toen ook nog naar toe gegaan. Maar toen was het al te laat. Voor hun was het wel een heel triest eind van de oorlog, dat kun je wel zeggen.
*Jeugdvriend Philip Klesser (1923-2012), met wie Theo op de kleuterschool en de lagere school op de Weerdsingel zat. Daarna bezochten ze ook nog de Ambachtsschool aan de Hengeveldstraat. Zij scheelden twee dagen in leeftijd. Mijn vader was geboren op 17 maart en Philip op 19 maart. Je werd opgeroepen in het jaar waarin je 20 werd, net als voor de dienstplicht.
De gesprekken werden opgenomen in april 2003, op drie zondagmiddagen, het laatste gesprek vond plaats op 29 april.
Willem Geijssen